NL: normeren U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
| Voltooid deelwoord |
genormeerd
|
| Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik normeer jij normeert hij normeert wij normeren jullie normeren zij normeren
|
| Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb genormeerd jij hebt genormeerd hij heeft genormeerd wij hebben genormeerd jullie hebben genormeerd zij hebben genormeerd
|
| Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik normeerde jij normeerde hij normeerde wij normeerden jullie normeerden zij normeerden
|
| Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had genormeerd jij had genormeerd hij had genormeerd wij hadden genormeerd jullie hadden genormeerd zij hadden genormeerd
|
| Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal normeren jij zult normeren hij zal normeren wij zullen normeren jullie zullen normeren zij zullen normeren
|
| Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal genormeerd hebben jij zult genormeerd hebben hij zal genormeerd hebben wij zullen genormeerd hebben jullie zullen genormeerd hebben zij zullen genormeerd hebben
|
| Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou normeren jij zou normeren hij zou normeren wij zouden normeren jullie zouden normeren zij zouden normeren
|
| Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou genormeerd hebben jij zou genormeerd hebben hij zou genormeerd hebben wij zouden genormeerd hebben jullie zouden genormeerd hebben zij zouden genormeerd hebben
|
| Gebiedende wijs |
normeer
|
| Aanvoegende wijs |
| normere |