Voorbeelden

1. Es kann sich alles wieder normalisieren.
   Waarschijnlijk gaat het over.
2. Und die Dinge werden sich hier wieder normalisieren.
   Vanaf nu wordt alles weer normaal.
3. Mit der Party wollte ich unser Verhältnis normalisieren.
   Dit was om dingen normaal te maken.
4. Hör mir zu. Wir wollten Lorenzos Blutwerte normalisieren, oder?
   We hebben geprobeerd om Lorenzo's bloed te normaliseren, toch?
5. Ihre Augen müssten sich in ein paar Minuten normalisieren.
   Je ogen moeten zo weer in orde zijn.
6. Wenn Sie das tun, dann sollten sich die Symptome normalisieren.
   Als u dat doet, verdwijnen de symptomen.
7. Ihr Appetit dürfte sich bald wieder normalisieren, wie auch Ihre Wülste.
   De hunkeringen moeten over ongeveer een dag weg zijn, net als uw kammen.
8. Keine. Wenn wir ihre Werte so schnell normalisieren konnten, wer weiß?
   Nee. Als we de niveaus van 'n drager zo snel kunnen normaliseren, wie weet?

Werkwoorden A tot (en met) Z

Nederlandse werkwoorden

Duitse werkwoorden

Engelse werkwoorden

Franse werkwoorden

Spaanse werkwoorden