NL: nordicwalken U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
Voltooid deelwoord |
genordicwalkt
|
Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik nordicwalk jij nordicwalkt hij nordicwalkt wij nordicwalken jullie nordicwalken zij nordicwalken
|
Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb genordicwalkt jij hebt genordicwalkt hij heeft genordicwalkt wij hebben genordicwalkt jullie hebben genordicwalkt zij hebben genordicwalkt
|
Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik nordicwalkte jij nordicwalkte hij nordicwalkte wij nordicwalkten jullie nordicwalkten zij nordicwalkten
|
Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had genordicwalkt jij had genordicwalkt hij had genordicwalkt wij hadden genordicwalkt jullie hadden genordicwalkt zij hadden genordicwalkt
|
Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal nordicwalken jij zult nordicwalken hij zal nordicwalken wij zullen nordicwalken jullie zullen nordicwalken zij zullen nordicwalken
|
Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal genordicwalkt hebben jij zult genordicwalkt hebben hij zal genordicwalkt hebben wij zullen genordicwalkt hebben jullie zullen genordicwalkt hebben zij zullen genordicwalkt hebben
|
Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou nordicwalken jij zou nordicwalken hij zou nordicwalken wij zouden nordicwalken jullie zouden nordicwalken zij zouden nordicwalken
|
Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou genordicwalkt hebben jij zou genordicwalkt hebben hij zou genordicwalkt hebben wij zouden genordicwalkt hebben jullie zouden genordicwalkt hebben zij zouden genordicwalkt hebben
|
Gebiedende wijs |
nordicwalk
|
Aanvoegende wijs |
nordicwalke |