NL: niëlleren U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
| Voltooid deelwoord |
geniëlleerd
|
| Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik niëlleer jij niëlleert hij niëlleert wij niëlleren jullie niëlleren zij niëlleren
|
| Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb geniëlleerd jij hebt geniëlleerd hij heeft geniëlleerd wij hebben geniëlleerd jullie hebben geniëlleerd zij hebben geniëlleerd
|
| Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik niëlleerde jij niëlleerde hij niëlleerde wij niëlleerden jullie niëlleerden zij niëlleerden
|
| Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had geniëlleerd jij had geniëlleerd hij had geniëlleerd wij hadden geniëlleerd jullie hadden geniëlleerd zij hadden geniëlleerd
|
| Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal niëlleren jij zult niëlleren hij zal niëlleren wij zullen niëlleren jullie zullen niëlleren zij zullen niëlleren
|
| Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal geniëlleerd hebben jij zult geniëlleerd hebben hij zal geniëlleerd hebben wij zullen geniëlleerd hebben jullie zullen geniëlleerd hebben zij zullen geniëlleerd hebben
|
| Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou niëlleren jij zou niëlleren hij zou niëlleren wij zouden niëlleren jullie zouden niëlleren zij zouden niëlleren
|
| Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou geniëlleerd hebben jij zou geniëlleerd hebben hij zou geniëlleerd hebben wij zouden geniëlleerd hebben jullie zouden geniëlleerd hebben zij zouden geniëlleerd hebben
|
| Gebiedende wijs |
niëlleer
|
| Aanvoegende wijs |
| niëllere |