NL: netshoppen U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
| Voltooid deelwoord |
genetshopt
|
| Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik netshop jij netshopt hij netshopt wij netshoppen jullie netshoppen zij netshoppen
|
| Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb genetshopt jij hebt genetshopt hij heeft genetshopt wij hebben genetshopt jullie hebben genetshopt zij hebben genetshopt
|
| Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik netshopte jij netshopte hij netshopte wij netshopten jullie netshopten zij netshopten
|
| Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had genetshopt jij had genetshopt hij had genetshopt wij hadden genetshopt jullie hadden genetshopt zij hadden genetshopt
|
| Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal netshoppen jij zult netshoppen hij zal netshoppen wij zullen netshoppen jullie zullen netshoppen zij zullen netshoppen
|
| Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal genetshopt hebben jij zult genetshopt hebben hij zal genetshopt hebben wij zullen genetshopt hebben jullie zullen genetshopt hebben zij zullen genetshopt hebben
|
| Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou netshoppen jij zou netshoppen hij zou netshoppen wij zouden netshoppen jullie zouden netshoppen zij zouden netshoppen
|
| Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou genetshopt hebben jij zou genetshopt hebben hij zou genetshopt hebben wij zouden genetshopt hebben jullie zouden genetshopt hebben zij zouden genetshopt hebben
|
| Gebiedende wijs |
netshop
|
| Aanvoegende wijs |
| netshoppe |