NL: netcasten U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
| Voltooid deelwoord |
genetcast
|
| Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik netcast jij netcast hij netcast wij netcasten jullie netcasten zij netcasten
|
| Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb genetcast jij hebt genetcast hij heeft genetcast wij hebben genetcast jullie hebben genetcast zij hebben genetcast
|
| Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik netcastte jij netcastte hij netcastte wij netcastten jullie netcastten zij netcastten
|
| Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had genetcast jij had genetcast hij had genetcast wij hadden genetcast jullie hadden genetcast zij hadden genetcast
|
| Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal netcasten jij zult netcasten hij zal netcasten wij zullen netcasten jullie zullen netcasten zij zullen netcasten
|
| Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal genetcast hebben jij zult genetcast hebben hij zal genetcast hebben wij zullen genetcast hebben jullie zullen genetcast hebben zij zullen genetcast hebben
|
| Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou netcasten jij zou netcasten hij zou netcasten wij zouden netcasten jullie zouden netcasten zij zouden netcasten
|
| Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou genetcast hebben jij zou genetcast hebben hij zou genetcast hebben wij zouden genetcast hebben jullie zouden genetcast hebben zij zouden genetcast hebben
|
| Gebiedende wijs |
netcast
|
| Aanvoegende wijs |
| netcaste |