NL: negeren U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
| Voltooid deelwoord |
genegeerd
|
| Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik negeer jij negeert hij negeert wij negeren jullie negeren zij negeren
|
| Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb genegeerd jij hebt genegeerd hij heeft genegeerd wij hebben genegeerd jullie hebben genegeerd zij hebben genegeerd
|
| Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik negeerde jij negeerde hij negeerde wij negeerden jullie negeerden zij negeerden
|
| Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had genegeerd jij had genegeerd hij had genegeerd wij hadden genegeerd jullie hadden genegeerd zij hadden genegeerd
|
| Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal negeren jij zult negeren hij zal negeren wij zullen negeren jullie zullen negeren zij zullen negeren
|
| Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal genegeerd hebben jij zult genegeerd hebben hij zal genegeerd hebben wij zullen genegeerd hebben jullie zullen genegeerd hebben zij zullen genegeerd hebben
|
| Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou negeren jij zou negeren hij zou negeren wij zouden negeren jullie zouden negeren zij zouden negeren
|
| Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou genegeerd hebben jij zou genegeerd hebben hij zou genegeerd hebben wij zouden genegeerd hebben jullie zouden genegeerd hebben zij zouden genegeerd hebben
|
| Gebiedende wijs |
negeer
|
| Aanvoegende wijs |
| negere |