Werkwoord vervoegen

Typ een werkwoord in één van de talen NL, DE, EN, ES of FR.

Vervoeg

NL: neerzitten

U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.

Voltooid deelwoord
neergezeten

Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott)
ik zit neer
jij zit neer
hij zit neer
wij zitten neer
jullie zitten neer
zij zitten neer

Tegenwoordige tijd, bijzinsvolgorde
dat ik neerzit
dat jij neerzit
dat hij neerzit
dat wij neerzitten
dat jullie neerzitten
dat zij neerzitten

Voltooid tegenwoordige tijd (vtt)
ik heb neergezeten
jij hebt neergezeten
hij heeft neergezeten
wij hebben neergezeten
jullie hebben neergezeten
zij hebben neergezeten

Onvoltooid verleden tijd (ovt)
ik zat neer
jij zat neer
hij zat neer
wij zaten neer
jullie zaten neer
zij zaten neer

Verleden tijd, bijzinsvolgorde
dat ik neerzat
dat jij neerzat
dat hij neerzat
dat wij neerzaten
dat jullie neerzaten
dat zij neerzaten

Voltooid verleden tijd (vvt)
ik had neergezeten
jij had neergezeten
hij had neergezeten
wij hadden neergezeten
jullie hadden neergezeten
zij hadden neergezeten

Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt)
ik zal neerzitten
jij zult neerzitten
hij zal neerzitten
wij zullen neerzitten
jullie zullen neerzitten
zij zullen neerzitten

Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt)
ik zal neergezeten hebben
jij zult neergezeten hebben
hij zal neergezeten hebben
wij zullen neergezeten hebben
jullie zullen neergezeten hebben
zij zullen neergezeten hebben

Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt)
ik zou neerzitten
jij zou neerzitten
hij zou neerzitten
wij zouden neerzitten
jullie zouden neerzitten
zij zouden neerzitten

Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt)
ik zou neergezeten hebben
jij zou neergezeten hebben
hij zou neergezeten hebben
wij zouden neergezeten hebben
jullie zouden neergezeten hebben
zij zouden neergezeten hebben

Gebiedende wijs
zit neer

Aanvoegende wijs
neerzitte

Voorbeelden

  1. Zit neer, zit neer.
    Sit down, sit down.
  2. Schat, zit neer...
    Darlin', sit down...
  3. Zit neer, schat, en eet.
    Sit down, my dear, and eat.
  4. Kom op, Zit neer en eet!
    Come now, sit down and eat!
  5. Wel, de helft ervan zit neer.
    Well, half of them are sitting down.
  6. Zit neer, ik kan het doen.
    Sit down. I can do that.
  7. Zit neer en eet je eieren.
    Sit down and eat your eggs.
  8. Zwijg en zit neer of je wordt neergeschoten!
    Shut up and sit down or you will be shot!
  9. Iedereen, neerzitten!
    Set you, everyone!
  10. Je mag gaan neerzitten.
    You can take a seat if you 'd like.

Werkwoorden A tot (en met) Z

Nederlandse werkwoorden


Duitse werkwoorden


Engelse werkwoorden


Franse werkwoorden


Spaanse werkwoorden