Werkwoord vervoegen

Typ een werkwoord in één van de talen NL, DE, EN, ES of FR.

Vervoeg

NL: neerslaan

U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.

Voltooid deelwoord
neergeslagen

Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott)
ik sla neer
jij slaat neer
hij slaat neer
wij slaan neer
jullie slaan neer
zij slaan neer

Tegenwoordige tijd, bijzinsvolgorde
dat ik neersla
dat jij neerslaat
dat hij neerslaat
dat wij neerslaan
dat jullie neerslaan
dat zij neerslaan

Voltooid tegenwoordige tijd (vtt)
ik heb neergeslagen
jij hebt neergeslagen
hij heeft neergeslagen
wij hebben neergeslagen
jullie hebben neergeslagen
zij hebben neergeslagen

Onvoltooid verleden tijd (ovt)
ik sloeg neer
jij sloeg neer
hij sloeg neer
wij sloegen neer
jullie sloegen neer
zij sloegen neer

Verleden tijd, bijzinsvolgorde
dat ik neersloeg
dat jij neersloeg
dat hij neersloeg
dat wij neersloegen
dat jullie neersloegen
dat zij neersloegen

Voltooid verleden tijd (vvt)
ik had neergeslagen
jij had neergeslagen
hij had neergeslagen
wij hadden neergeslagen
jullie hadden neergeslagen
zij hadden neergeslagen

Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt)
ik zal neerslaan
jij zult neerslaan
hij zal neerslaan
wij zullen neerslaan
jullie zullen neerslaan
zij zullen neerslaan

Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt)
ik zal neergeslagen hebben
jij zult neergeslagen hebben
hij zal neergeslagen hebben
wij zullen neergeslagen hebben
jullie zullen neergeslagen hebben
zij zullen neergeslagen hebben

Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt)
ik zou neerslaan
jij zou neerslaan
hij zou neerslaan
wij zouden neerslaan
jullie zouden neerslaan
zij zouden neerslaan

Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt)
ik zou neergeslagen hebben
jij zou neergeslagen hebben
hij zou neergeslagen hebben
wij zouden neergeslagen hebben
jullie zouden neergeslagen hebben
zij zouden neergeslagen hebben

Gebiedende wijs
sla neer

Aanvoegende wijs
neersla

Voorbeelden

  1. Vijf! En sla neer!
    And take the enemy!
  2. Zij zúllen je neerslaan.
    They will smite you.
  3. ik zal je neerslaan!
    I 'll strike you down!
  4. Thor gaat ons neerslaan!
    Thor is preparing to strike us down!
  5. Moeten we hem neerslaan?
    You want us to smite him?
  6. Hij zal ze neerslaan.
    He shall smite them.
  7. Ik moest iemand neerslaan.
    I had to lash out at somebody.
  8. Ik had hem willen neerslaan.
    I should have gotten to hit him.
  9. Wacht, kunnen gays vrouwen neerslaan?
    Wait, can gays smack women?
  10. Ga je hem ook neerslaan?
    You gonna knock him out too?

Werkwoorden A tot (en met) Z

Nederlandse werkwoorden


Duitse werkwoorden


Engelse werkwoorden


Franse werkwoorden


Spaanse werkwoorden