Werkwoord vervoegen

Typ een werkwoord in één van de talen NL, DE, EN, ES of FR.

Vervoeg

NL: neerleggen

U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.

Voltooid deelwoord
neergelegd

Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott)
ik leg neer
jij legt neer
hij legt neer
wij leggen neer
jullie leggen neer
zij leggen neer

Tegenwoordige tijd, bijzinsvolgorde
dat ik neerleg
dat jij neerlegt
dat hij neerlegt
dat wij neerleggen
dat jullie neerleggen
dat zij neerleggen

Voltooid tegenwoordige tijd (vtt)
ik heb neergelegd
jij hebt neergelegd
hij heeft neergelegd
wij hebben neergelegd
jullie hebben neergelegd
zij hebben neergelegd

Onvoltooid verleden tijd (ovt)
ik legde neer
jij legde neer
hij legde neer
wij legden neer
jullie legden neer
zij legden neer

Verleden tijd, bijzinsvolgorde
dat ik neerlegde
dat jij neerlegde
dat hij neerlegde
dat wij neerlegden
dat jullie neerlegden
dat zij neerlegden

Voltooid verleden tijd (vvt)
ik had neergelegd
jij had neergelegd
hij had neergelegd
wij hadden neergelegd
jullie hadden neergelegd
zij hadden neergelegd

Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt)
ik zal neerleggen
jij zult neerleggen
hij zal neerleggen
wij zullen neerleggen
jullie zullen neerleggen
zij zullen neerleggen

Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt)
ik zal neergelegd hebben
jij zult neergelegd hebben
hij zal neergelegd hebben
wij zullen neergelegd hebben
jullie zullen neergelegd hebben
zij zullen neergelegd hebben

Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt)
ik zou neerleggen
jij zou neerleggen
hij zou neerleggen
wij zouden neerleggen
jullie zouden neerleggen
zij zouden neerleggen

Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt)
ik zou neergelegd hebben
jij zou neergelegd hebben
hij zou neergelegd hebben
wij zouden neergelegd hebben
jullie zouden neergelegd hebben
zij zouden neergelegd hebben

Gebiedende wijs
leg neer

Aanvoegende wijs
neerlegge

Voorbeelden

  1. Leg neer, leg neer, leg neer.
    Put it down, put it down, put it down!
  2. Leg neer. Packard.
    Put it down, sir.
  3. Leg neer, idioot.
    Put it down, idiot.
  4. Leg neer, prulschrijver.
    Drop that, you horrid little scribbler!
  5. Leg neer, Jackson.
    Drop it, Jackson.
  6. Leg neer, Melanie.
    Drop it, Melanie.
  7. Leg neer, alsjeblieft.
    Put it down, please.
  8. Leg neer, Rafael.
    Put it down, Rafael.
  9. Leg neer die hoorn.
    Put the phone down.
  10. Leg neer je wapen.
    Drop your weapon!

Werkwoorden A tot (en met) Z

Nederlandse werkwoorden


Duitse werkwoorden


Engelse werkwoorden


Franse werkwoorden


Spaanse werkwoorden