Werkwoord vervoegen

Typ een werkwoord in één van de talen NL, DE, EN, ES of FR.

Vervoeg

NL: neerkomen

U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.

Voltooid deelwoord
neergekomen

Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott)
ik kom neer
jij komt neer
hij komt neer
wij komen neer
jullie komen neer
zij komen neer

Tegenwoordige tijd, bijzinsvolgorde
dat ik neerkom
dat jij neerkomt
dat hij neerkomt
dat wij neerkomen
dat jullie neerkomen
dat zij neerkomen

Voltooid tegenwoordige tijd (vtt)
ik ben neergekomen
jij bent neergekomen
hij is neergekomen
wij zijn neergekomen
jullie zijn neergekomen
zij zijn neergekomen

Onvoltooid verleden tijd (ovt)
ik kwam neer
jij kwam neer
hij kwam neer
wij kwamen neer
jullie kwamen neer
zij kwamen neer

Verleden tijd, bijzinsvolgorde
dat ik neerkwam
dat jij neerkwam
dat hij neerkwam
dat wij neerkwamen
dat jullie neerkwamen
dat zij neerkwamen

Voltooid verleden tijd (vvt)
ik was neergekomen
jij was neergekomen
hij was neergekomen
wij waren neergekomen
jullie waren neergekomen
zij waren neergekomen

Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt)
ik zal neerkomen
jij zult neerkomen
hij zal neerkomen
wij zullen neerkomen
jullie zullen neerkomen
zij zullen neerkomen

Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt)
ik zal neergekomen zijn
jij zult neergekomen zijn
hij zal neergekomen zijn
wij zullen neergekomen zijn
jullie zullen neergekomen zijn
zij zullen neergekomen zijn

Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt)
ik zou neerkomen
jij zou neerkomen
hij zou neerkomen
wij zouden neerkomen
jullie zouden neerkomen
zij zouden neerkomen

Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt)
ik zou neergekomen zijn
jij zou neergekomen zijn
hij zou neergekomen zijn
wij zouden neergekomen zijn
jullie zouden neergekomen zijn
zij zouden neergekomen zijn

Gebiedende wijs
kom neer

Aanvoegende wijs
neerkome

Voorbeelden

  1. op neerkomen
    Come down to
  2. Laat Gods hand neerkomen.
    Let 's drop that righteous hand of God!
  3. Radioactieve stof zal overal neerkomen.
    Radioactive dust is gonna rain all over the place.
  4. En die hamer gaat neerkomen.
    And that hammer is coming down.
  5. Wie weet waar de brokken neerkomen?
    Who knows where the pieces will land?
  6. We hebben hem niet zien neerkomen.
    We didn 't see him land.
  7. Het zal altijd neerkomen op jou.
    It 's always gonna come down to you.
  8. Het zal neerkomen waar het moet.
    It 'll get to where it needs to go.
  9. En waar zou je dan neerkomen?
    Where would you land?
  10. Haar vervoeren zou neerkomen op moord.
    To move her would be tantamount to murder.

Werkwoorden A tot (en met) Z

Nederlandse werkwoorden


Duitse werkwoorden


Engelse werkwoorden


Franse werkwoorden


Spaanse werkwoorden