NL: neerknallen U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
Voltooid deelwoord |
neergeknald
|
Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik knal neer jij knalt neer hij knalt neer wij knallen neer jullie knallen neer zij knallen neer
|
Tegenwoordige tijd, bijzinsvolgorde |
dat ik neerknal dat jij neerknalt dat hij neerknalt dat wij neerknallen dat jullie neerknallen dat zij neerknallen
|
Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb neergeknald jij hebt neergeknald hij heeft neergeknald wij hebben neergeknald jullie hebben neergeknald zij hebben neergeknald
|
Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik knalde neer jij knalde neer hij knalde neer wij knalden neer jullie knalden neer zij knalden neer
|
Verleden tijd, bijzinsvolgorde |
dat ik neerknalde dat jij neerknalde dat hij neerknalde dat wij neerknalden dat jullie neerknalden dat zij neerknalden
|
Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had neergeknald jij had neergeknald hij had neergeknald wij hadden neergeknald jullie hadden neergeknald zij hadden neergeknald
|
Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal neerknallen jij zult neerknallen hij zal neerknallen wij zullen neerknallen jullie zullen neerknallen zij zullen neerknallen
|
Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal neergeknald hebben jij zult neergeknald hebben hij zal neergeknald hebben wij zullen neergeknald hebben jullie zullen neergeknald hebben zij zullen neergeknald hebben
|
Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou neerknallen jij zou neerknallen hij zou neerknallen wij zouden neerknallen jullie zouden neerknallen zij zouden neerknallen
|
Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou neergeknald hebben jij zou neergeknald hebben hij zou neergeknald hebben wij zouden neergeknald hebben jullie zouden neergeknald hebben zij zouden neergeknald hebben
|
Gebiedende wijs |
knal neer
|
Aanvoegende wijs |
neerknalle |