NL: neergaan U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
| Voltooid deelwoord |
neergegaan
|
| Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik ga neer jij gaat neer hij gaat neer wij gaan neer jullie gaan neer zij gaan neer
|
| Tegenwoordige tijd, bijzinsvolgorde |
dat ik neerga dat jij neergaat dat hij neergaat dat wij neergaan dat jullie neergaan dat zij neergaan
|
| Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik ben neergegaan jij bent neergegaan hij is neergegaan wij zijn neergegaan jullie zijn neergegaan zij zijn neergegaan
|
| Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik ging neer jij ging neer hij ging neer wij gingen neer jullie gingen neer zij gingen neer
|
| Verleden tijd, bijzinsvolgorde |
dat ik neerging dat jij neerging dat hij neerging dat wij neergingen dat jullie neergingen dat zij neergingen
|
| Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik was neergegaan jij was neergegaan hij was neergegaan wij waren neergegaan jullie waren neergegaan zij waren neergegaan
|
| Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal neergaan jij zult neergaan hij zal neergaan wij zullen neergaan jullie zullen neergaan zij zullen neergaan
|
| Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal neergegaan zijn jij zult neergegaan zijn hij zal neergegaan zijn wij zullen neergegaan zijn jullie zullen neergegaan zijn zij zullen neergegaan zijn
|
| Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou neergaan jij zou neergaan hij zou neergaan wij zouden neergaan jullie zouden neergaan zij zouden neergaan
|
| Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou neergegaan zijn jij zou neergegaan zijn hij zou neergegaan zijn wij zouden neergegaan zijn jullie zouden neergegaan zijn zij zouden neergegaan zijn
|
| Gebiedende wijs |
ga neer
|
| Aanvoegende wijs |
| neerga |