NL: nazeggen U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
Voltooid deelwoord |
nagezegd
|
Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik zeg na jij zegt na hij zegt na wij zeggen na jullie zeggen na zij zeggen na
|
Tegenwoordige tijd, bijzinsvolgorde |
dat ik nazeg dat jij nazegt dat hij nazegt dat wij nazeggen dat jullie nazeggen dat zij nazeggen
|
Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb nagezegd jij hebt nagezegd hij heeft nagezegd wij hebben nagezegd jullie hebben nagezegd zij hebben nagezegd
|
Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik zei/zegde na jij zei/zegde na hij zei/zegde na wij zeiden/zegden na jullie zeiden/zegden na zij zeiden/zegden na
|
Verleden tijd, bijzinsvolgorde |
dat ik nazei/nazegde dat jij nazei/nazegde dat hij nazei/nazegde dat wij nazeiden/nazegden dat jullie nazeiden/nazegden dat zij nazeiden/nazegden
|
Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had nagezegd jij had nagezegd hij had nagezegd wij hadden nagezegd jullie hadden nagezegd zij hadden nagezegd
|
Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal nazeggen jij zult nazeggen hij zal nazeggen wij zullen nazeggen jullie zullen nazeggen zij zullen nazeggen
|
Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal nagezegd hebben jij zult nagezegd hebben hij zal nagezegd hebben wij zullen nagezegd hebben jullie zullen nagezegd hebben zij zullen nagezegd hebben
|
Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou nazeggen jij zou nazeggen hij zou nazeggen wij zouden nazeggen jullie zouden nazeggen zij zouden nazeggen
|
Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou nagezegd hebben jij zou nagezegd hebben hij zou nagezegd hebben wij zouden nagezegd hebben jullie zouden nagezegd hebben zij zouden nagezegd hebben
|
Gebiedende wijs |
zeg na
|
Aanvoegende wijs |
nazegge |
Gebiedende wijs |
|