NL: nawijzen U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
Voltooid deelwoord |
nagewezen
|
Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik wijs na jij wijst na hij wijst na wij wijzen na jullie wijzen na zij wijzen na
|
Tegenwoordige tijd, bijzinsvolgorde |
dat ik nawijs dat jij nawijst dat hij nawijst dat wij nawijzen dat jullie nawijzen dat zij nawijzen
|
Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb nagewezen jij hebt nagewezen hij heeft nagewezen wij hebben nagewezen jullie hebben nagewezen zij hebben nagewezen
|
Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik wees na jij wees na hij wees na wij wezen na jullie wezen na zij wezen na
|
Verleden tijd, bijzinsvolgorde |
dat ik nawees dat jij nawees dat hij nawees dat wij nawezen dat jullie nawezen dat zij nawezen
|
Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had nagewezen jij had nagewezen hij had nagewezen wij hadden nagewezen jullie hadden nagewezen zij hadden nagewezen
|
Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal nawijzen jij zult nawijzen hij zal nawijzen wij zullen nawijzen jullie zullen nawijzen zij zullen nawijzen
|
Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal nagewezen hebben jij zult nagewezen hebben hij zal nagewezen hebben wij zullen nagewezen hebben jullie zullen nagewezen hebben zij zullen nagewezen hebben
|
Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou nawijzen jij zou nawijzen hij zou nawijzen wij zouden nawijzen jullie zouden nawijzen zij zouden nawijzen
|
Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou nagewezen hebben jij zou nagewezen hebben hij zou nagewezen hebben wij zouden nagewezen hebben jullie zouden nagewezen hebben zij zouden nagewezen hebben
|
Gebiedende wijs |
wijs na
|
Aanvoegende wijs |
nawijze |