NL: nawerken U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
| Voltooid deelwoord |
nagewerkt
|
| Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik werk na jij werkt na hij werkt na wij werken na jullie werken na zij werken na
|
| Tegenwoordige tijd, bijzinsvolgorde |
dat ik nawerk dat jij nawerkt dat hij nawerkt dat wij nawerken dat jullie nawerken dat zij nawerken
|
| Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb nagewerkt jij hebt nagewerkt hij heeft nagewerkt wij hebben nagewerkt jullie hebben nagewerkt zij hebben nagewerkt
|
| Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik werkte na jij werkte na hij werkte na wij werkten na jullie werkten na zij werkten na
|
| Verleden tijd, bijzinsvolgorde |
dat ik nawerkte dat jij nawerkte dat hij nawerkte dat wij nawerkten dat jullie nawerkten dat zij nawerkten
|
| Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had nagewerkt jij had nagewerkt hij had nagewerkt wij hadden nagewerkt jullie hadden nagewerkt zij hadden nagewerkt
|
| Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal nawerken jij zult nawerken hij zal nawerken wij zullen nawerken jullie zullen nawerken zij zullen nawerken
|
| Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal nagewerkt hebben jij zult nagewerkt hebben hij zal nagewerkt hebben wij zullen nagewerkt hebben jullie zullen nagewerkt hebben zij zullen nagewerkt hebben
|
| Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou nawerken jij zou nawerken hij zou nawerken wij zouden nawerken jullie zouden nawerken zij zouden nawerken
|
| Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou nagewerkt hebben jij zou nagewerkt hebben hij zou nagewerkt hebben wij zouden nagewerkt hebben jullie zouden nagewerkt hebben zij zouden nagewerkt hebben
|
| Gebiedende wijs |
werk na
|
| Aanvoegende wijs |
| nawerke |