NL: navorsen U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
Voltooid deelwoord |
nagevorst
|
Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik vors na jij vorst na hij vorst na wij vorsen na jullie vorsen na zij vorsen na
|
Tegenwoordige tijd, bijzinsvolgorde |
dat ik navors dat jij navorst dat hij navorst dat wij navorsen dat jullie navorsen dat zij navorsen
|
Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb nagevorst jij hebt nagevorst hij heeft nagevorst wij hebben nagevorst jullie hebben nagevorst zij hebben nagevorst
|
Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik vorste na jij vorste na hij vorste na wij vorsten na jullie vorsten na zij vorsten na
|
Verleden tijd, bijzinsvolgorde |
dat ik navorste dat jij navorste dat hij navorste dat wij navorsten dat jullie navorsten dat zij navorsten
|
Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had nagevorst jij had nagevorst hij had nagevorst wij hadden nagevorst jullie hadden nagevorst zij hadden nagevorst
|
Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal navorsen jij zult navorsen hij zal navorsen wij zullen navorsen jullie zullen navorsen zij zullen navorsen
|
Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal nagevorst hebben jij zult nagevorst hebben hij zal nagevorst hebben wij zullen nagevorst hebben jullie zullen nagevorst hebben zij zullen nagevorst hebben
|
Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou navorsen jij zou navorsen hij zou navorsen wij zouden navorsen jullie zouden navorsen zij zouden navorsen
|
Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou nagevorst hebben jij zou nagevorst hebben hij zou nagevorst hebben wij zouden nagevorst hebben jullie zouden nagevorst hebben zij zouden nagevorst hebben
|
Gebiedende wijs |
vors na
|
Aanvoegende wijs |
navorse |