NL: nasporen U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
| Voltooid deelwoord |
nagespoord
|
| Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik spoor na jij spoort na hij spoort na wij sporen na jullie sporen na zij sporen na
|
| Tegenwoordige tijd, bijzinsvolgorde |
dat ik naspoor dat jij naspoort dat hij naspoort dat wij nasporen dat jullie nasporen dat zij nasporen
|
| Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb nagespoord jij hebt nagespoord hij heeft nagespoord wij hebben nagespoord jullie hebben nagespoord zij hebben nagespoord
|
| Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik spoorde na jij spoorde na hij spoorde na wij spoorden na jullie spoorden na zij spoorden na
|
| Verleden tijd, bijzinsvolgorde |
dat ik naspoorde dat jij naspoorde dat hij naspoorde dat wij naspoorden dat jullie naspoorden dat zij naspoorden
|
| Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had nagespoord jij had nagespoord hij had nagespoord wij hadden nagespoord jullie hadden nagespoord zij hadden nagespoord
|
| Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal nasporen jij zult nasporen hij zal nasporen wij zullen nasporen jullie zullen nasporen zij zullen nasporen
|
| Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal nagespoord hebben jij zult nagespoord hebben hij zal nagespoord hebben wij zullen nagespoord hebben jullie zullen nagespoord hebben zij zullen nagespoord hebben
|
| Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou nasporen jij zou nasporen hij zou nasporen wij zouden nasporen jullie zouden nasporen zij zouden nasporen
|
| Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou nagespoord hebben jij zou nagespoord hebben hij zou nagespoord hebben wij zouden nagespoord hebben jullie zouden nagespoord hebben zij zouden nagespoord hebben
|
| Gebiedende wijs |
spoor na
|
| Aanvoegende wijs |
| naspore |