Werkwoord vervoegen

Typ een werkwoord in één van de talen NL, DE, EN, ES of FR.

Vervoeg

NL: naspelen

U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.

Voltooid deelwoord
nagespeeld

Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott)
ik speel na
jij speelt na
hij speelt na
wij spelen na
jullie spelen na
zij spelen na

Tegenwoordige tijd, bijzinsvolgorde
dat ik naspeel
dat jij naspeelt
dat hij naspeelt
dat wij naspelen
dat jullie naspelen
dat zij naspelen

Voltooid tegenwoordige tijd (vtt)
ik heb nagespeeld
jij hebt nagespeeld
hij heeft nagespeeld
wij hebben nagespeeld
jullie hebben nagespeeld
zij hebben nagespeeld

Onvoltooid verleden tijd (ovt)
ik speelde na
jij speelde na
hij speelde na
wij speelden na
jullie speelden na
zij speelden na

Verleden tijd, bijzinsvolgorde
dat ik naspeelde
dat jij naspeelde
dat hij naspeelde
dat wij naspeelden
dat jullie naspeelden
dat zij naspeelden

Voltooid verleden tijd (vvt)
ik had nagespeeld
jij had nagespeeld
hij had nagespeeld
wij hadden nagespeeld
jullie hadden nagespeeld
zij hadden nagespeeld

Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt)
ik zal naspelen
jij zult naspelen
hij zal naspelen
wij zullen naspelen
jullie zullen naspelen
zij zullen naspelen

Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt)
ik zal nagespeeld hebben
jij zult nagespeeld hebben
hij zal nagespeeld hebben
wij zullen nagespeeld hebben
jullie zullen nagespeeld hebben
zij zullen nagespeeld hebben

Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt)
ik zou naspelen
jij zou naspelen
hij zou naspelen
wij zouden naspelen
jullie zouden naspelen
zij zouden naspelen

Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt)
ik zou nagespeeld hebben
jij zou nagespeeld hebben
hij zou nagespeeld hebben
wij zouden nagespeeld hebben
jullie zouden nagespeeld hebben
zij zouden nagespeeld hebben

Gebiedende wijs
speel na

Aanvoegende wijs
naspele

Voorbeelden

  1. naspelen
    imitate
  2. naspelen
    play after
  3. We gaan het stuk naspelen.
    Let 's stage the play.
  4. Ik wil de aanval naspelen.
    I want to re-enact the attack.
  5. Hou op met dat naspelen.
    Stop with the impressions.
  6. We gingen net hoofdstuk 23 naspelen.
    We were just about to reenact chapter 23.
  7. Jullie willen het naspelen als een spelletje?
    You want to re-enact it for a game?
  8. Ik zou het voor je kunnen naspelen.
    I could perform it for you.
  9. Attributen van het naspelen van de treinscène? Ja.
    Props from last night 's train reenactment?
  10. Ik weet zelfs niet waarom we een historisch feit naspelen.
    I don 't even know why we have a historical reenactment.

Werkwoorden A tot (en met) Z

Nederlandse werkwoorden


Duitse werkwoorden


Engelse werkwoorden


Franse werkwoorden


Spaanse werkwoorden