NL: nasnuffelen U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
Voltooid deelwoord |
nagesnuffeld
|
Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik snuffel na jij snuffelt na hij snuffelt na wij snuffelen na jullie snuffelen na zij snuffelen na
|
Tegenwoordige tijd, bijzinsvolgorde |
dat ik nasnuffel dat jij nasnuffelt dat hij nasnuffelt dat wij nasnuffelen dat jullie nasnuffelen dat zij nasnuffelen
|
Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb nagesnuffeld jij hebt nagesnuffeld hij heeft nagesnuffeld wij hebben nagesnuffeld jullie hebben nagesnuffeld zij hebben nagesnuffeld
|
Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik snuffelde na jij snuffelde na hij snuffelde na wij snuffelden na jullie snuffelden na zij snuffelden na
|
Verleden tijd, bijzinsvolgorde |
dat ik nasnuffelde dat jij nasnuffelde dat hij nasnuffelde dat wij nasnuffelden dat jullie nasnuffelden dat zij nasnuffelden
|
Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had nagesnuffeld jij had nagesnuffeld hij had nagesnuffeld wij hadden nagesnuffeld jullie hadden nagesnuffeld zij hadden nagesnuffeld
|
Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal nasnuffelen jij zult nasnuffelen hij zal nasnuffelen wij zullen nasnuffelen jullie zullen nasnuffelen zij zullen nasnuffelen
|
Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal nagesnuffeld hebben jij zult nagesnuffeld hebben hij zal nagesnuffeld hebben wij zullen nagesnuffeld hebben jullie zullen nagesnuffeld hebben zij zullen nagesnuffeld hebben
|
Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou nasnuffelen jij zou nasnuffelen hij zou nasnuffelen wij zouden nasnuffelen jullie zouden nasnuffelen zij zouden nasnuffelen
|
Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou nagesnuffeld hebben jij zou nagesnuffeld hebben hij zou nagesnuffeld hebben wij zouden nagesnuffeld hebben jullie zouden nagesnuffeld hebben zij zouden nagesnuffeld hebben
|
Gebiedende wijs |
snuffel na
|
Aanvoegende wijs |
nasnuffele |