NL: naslaan U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
Voltooid deelwoord |
nageslagen
|
Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik sla na jij slaat na hij slaat na wij slaan na jullie slaan na zij slaan na
|
Tegenwoordige tijd, bijzinsvolgorde |
dat ik nasla dat jij naslaat dat hij naslaat dat wij naslaan dat jullie naslaan dat zij naslaan
|
Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb nageslagen jij hebt nageslagen hij heeft nageslagen wij hebben nageslagen jullie hebben nageslagen zij hebben nageslagen
|
Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik sloeg na jij sloeg na hij sloeg na wij sloegen na jullie sloegen na zij sloegen na
|
Verleden tijd, bijzinsvolgorde |
dat ik nasloeg dat jij nasloeg dat hij nasloeg dat wij nasloegen dat jullie nasloegen dat zij nasloegen
|
Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had nageslagen jij had nageslagen hij had nageslagen wij hadden nageslagen jullie hadden nageslagen zij hadden nageslagen
|
Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal naslaan jij zult naslaan hij zal naslaan wij zullen naslaan jullie zullen naslaan zij zullen naslaan
|
Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal nageslagen hebben jij zult nageslagen hebben hij zal nageslagen hebben wij zullen nageslagen hebben jullie zullen nageslagen hebben zij zullen nageslagen hebben
|
Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou naslaan jij zou naslaan hij zou naslaan wij zouden naslaan jullie zouden naslaan zij zouden naslaan
|
Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou nageslagen hebben jij zou nageslagen hebben hij zou nageslagen hebben wij zouden nageslagen hebben jullie zouden nageslagen hebben zij zouden nageslagen hebben
|
Gebiedende wijs |
sla na
|
Aanvoegende wijs |
nasla |