NL: nameten U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
Voltooid deelwoord |
nagemeten
|
Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik meet na jij meet na hij meet na wij meten na jullie meten na zij meten na
|
Tegenwoordige tijd, bijzinsvolgorde |
dat ik nameet dat jij nameet dat hij nameet dat wij nameten dat jullie nameten dat zij nameten
|
Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb nagemeten jij hebt nagemeten hij heeft nagemeten wij hebben nagemeten jullie hebben nagemeten zij hebben nagemeten
|
Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik mat na jij mat na hij mat na wij maten na jullie maten na zij maten na
|
Verleden tijd, bijzinsvolgorde |
dat ik namat dat jij namat dat hij namat dat wij namaten dat jullie namaten dat zij namaten
|
Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had nagemeten jij had nagemeten hij had nagemeten wij hadden nagemeten jullie hadden nagemeten zij hadden nagemeten
|
Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal nameten jij zult nameten hij zal nameten wij zullen nameten jullie zullen nameten zij zullen nameten
|
Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal nagemeten hebben jij zult nagemeten hebben hij zal nagemeten hebben wij zullen nagemeten hebben jullie zullen nagemeten hebben zij zullen nagemeten hebben
|
Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou nameten jij zou nameten hij zou nameten wij zouden nameten jullie zouden nameten zij zouden nameten
|
Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou nagemeten hebben jij zou nagemeten hebben hij zou nagemeten hebben wij zouden nagemeten hebben jullie zouden nagemeten hebben zij zouden nagemeten hebben
|
Gebiedende wijs |
meet na
|
Aanvoegende wijs |
namete |