NL: namaken U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
Voltooid deelwoord |
nagemaakt
|
Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik maak na jij maakt na hij maakt na wij maken na jullie maken na zij maken na
|
Tegenwoordige tijd, bijzinsvolgorde |
dat ik namaak dat jij namaakt dat hij namaakt dat wij namaken dat jullie namaken dat zij namaken
|
Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb nagemaakt jij hebt nagemaakt hij heeft nagemaakt wij hebben nagemaakt jullie hebben nagemaakt zij hebben nagemaakt
|
Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik maakte na jij maakte na hij maakte na wij maakten na jullie maakten na zij maakten na
|
Verleden tijd, bijzinsvolgorde |
dat ik namaakte dat jij namaakte dat hij namaakte dat wij namaakten dat jullie namaakten dat zij namaakten
|
Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had nagemaakt jij had nagemaakt hij had nagemaakt wij hadden nagemaakt jullie hadden nagemaakt zij hadden nagemaakt
|
Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal namaken jij zult namaken hij zal namaken wij zullen namaken jullie zullen namaken zij zullen namaken
|
Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal nagemaakt hebben jij zult nagemaakt hebben hij zal nagemaakt hebben wij zullen nagemaakt hebben jullie zullen nagemaakt hebben zij zullen nagemaakt hebben
|
Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou namaken jij zou namaken hij zou namaken wij zouden namaken jullie zouden namaken zij zouden namaken
|
Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou nagemaakt hebben jij zou nagemaakt hebben hij zou nagemaakt hebben wij zouden nagemaakt hebben jullie zouden nagemaakt hebben zij zouden nagemaakt hebben
|
Gebiedende wijs |
maak na
|
Aanvoegende wijs |
namake |