NL: nagalmen U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
Voltooid deelwoord |
nagegalmd
|
Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik galm na jij galmt na hij galmt na wij galmen na jullie galmen na zij galmen na
|
Tegenwoordige tijd, bijzinsvolgorde |
dat ik nagalm dat jij nagalmt dat hij nagalmt dat wij nagalmen dat jullie nagalmen dat zij nagalmen
|
Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb nagegalmd jij hebt nagegalmd hij heeft nagegalmd wij hebben nagegalmd jullie hebben nagegalmd zij hebben nagegalmd
|
Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik galmde na jij galmde na hij galmde na wij galmden na jullie galmden na zij galmden na
|
Verleden tijd, bijzinsvolgorde |
dat ik nagalmde dat jij nagalmde dat hij nagalmde dat wij nagalmden dat jullie nagalmden dat zij nagalmden
|
Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had nagegalmd jij had nagegalmd hij had nagegalmd wij hadden nagegalmd jullie hadden nagegalmd zij hadden nagegalmd
|
Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal nagalmen jij zult nagalmen hij zal nagalmen wij zullen nagalmen jullie zullen nagalmen zij zullen nagalmen
|
Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal nagegalmd hebben jij zult nagegalmd hebben hij zal nagegalmd hebben wij zullen nagegalmd hebben jullie zullen nagegalmd hebben zij zullen nagegalmd hebben
|
Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou nagalmen jij zou nagalmen hij zou nagalmen wij zouden nagalmen jullie zouden nagalmen zij zouden nagalmen
|
Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou nagegalmd hebben jij zou nagegalmd hebben hij zou nagegalmd hebben wij zouden nagegalmd hebben jullie zouden nagegalmd hebben zij zouden nagegalmd hebben
|
Gebiedende wijs |
galm na
|
Aanvoegende wijs |
nagalme |