Voorbeelden

1. Dieses Kleid ist Murks!
   Deze jurk is een ramp.
2. Dieser Murks passt nicht zu unserem Einrichtungsstil.
   Deze rotzooi past niet bij onze inrichting.
3. Ich murks dich nachher ab, wirst sehn.
   Ik rijg je aan' t mes, dat ga ik doen.
4. Und Ihr Murks hat nichts damit zu tun?
   En jouw gestuntel staat daar los van?
5. Das war ein riesiger Murks vom Anfang bis zum Ende.
   Dit was één grote knoeiboel van het begin tot het einde.
6. Es ist nicht meine beste Arbeit, aber es ist noch lange kein Murks.
   Hij is niet perfect, maar ook geen ramp.
7. Die murksen gerade einen ab.
   Ze gaan iemand omleggen.
8. Ich glaube, sie murksen uns nach dem Krieg ab.
   Ik geloof, dat ze ons na de oorlog allemaal laten afvoeren.

Werkwoorden A tot (en met) Z

Nederlandse werkwoorden

Duitse werkwoorden

Engelse werkwoorden

Franse werkwoorden

Spaanse werkwoorden