NL: munten U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
Voltooid deelwoord |
gemunt
|
Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik munt jij munt hij munt wij munten jullie munten zij munten
|
Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb gemunt jij hebt gemunt hij heeft gemunt wij hebben gemunt jullie hebben gemunt zij hebben gemunt
|
Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik muntte jij muntte hij muntte wij muntten jullie muntten zij muntten
|
Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had gemunt jij had gemunt hij had gemunt wij hadden gemunt jullie hadden gemunt zij hadden gemunt
|
Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal munten jij zult munten hij zal munten wij zullen munten jullie zullen munten zij zullen munten
|
Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal gemunt hebben jij zult gemunt hebben hij zal gemunt hebben wij zullen gemunt hebben jullie zullen gemunt hebben zij zullen gemunt hebben
|
Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou munten jij zou munten hij zou munten wij zouden munten jullie zouden munten zij zouden munten
|
Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou gemunt hebben jij zou gemunt hebben hij zou gemunt hebben wij zouden gemunt hebben jullie zouden gemunt hebben zij zouden gemunt hebben
|
Gebiedende wijs |
munt
|
Aanvoegende wijs |
munte |