NL: mountainboarden U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
| Voltooid deelwoord |
gemountainboard
|
| Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik mountainboard jij mountainboardt hij mountainboardt wij mountainboarden jullie mountainboarden zij mountainboarden
|
| Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb gemountainboard jij hebt gemountainboard hij heeft gemountainboard wij hebben gemountainboard jullie hebben gemountainboard zij hebben gemountainboard
|
| Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik mountainboardde jij mountainboardde hij mountainboardde wij mountainboardden jullie mountainboardden zij mountainboardden
|
| Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had gemountainboard jij had gemountainboard hij had gemountainboard wij hadden gemountainboard jullie hadden gemountainboard zij hadden gemountainboard
|
| Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal mountainboarden jij zult mountainboarden hij zal mountainboarden wij zullen mountainboarden jullie zullen mountainboarden zij zullen mountainboarden
|
| Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal gemountainboard hebben jij zult gemountainboard hebben hij zal gemountainboard hebben wij zullen gemountainboard hebben jullie zullen gemountainboard hebben zij zullen gemountainboard hebben
|
| Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou mountainboarden jij zou mountainboarden hij zou mountainboarden wij zouden mountainboarden jullie zouden mountainboarden zij zouden mountainboarden
|
| Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou gemountainboard hebben jij zou gemountainboard hebben hij zou gemountainboard hebben wij zouden gemountainboard hebben jullie zouden gemountainboard hebben zij zouden gemountainboard hebben
|
| Gebiedende wijs |
mountainboard
|
| Aanvoegende wijs |
| mountainboarde |