NL: motregenen U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
| Voltooid deelwoord |
gemotregend
|
| Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik motregen jij motregent hij motregent wij motregenen jullie motregenen zij motregenen
|
| Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb gemotregend jij hebt gemotregend hij heeft gemotregend wij hebben gemotregend jullie hebben gemotregend zij hebben gemotregend
|
| Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik motregende jij motregende hij motregende wij motregenden jullie motregenden zij motregenden
|
| Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had gemotregend jij had gemotregend hij had gemotregend wij hadden gemotregend jullie hadden gemotregend zij hadden gemotregend
|
| Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal motregenen jij zult motregenen hij zal motregenen wij zullen motregenen jullie zullen motregenen zij zullen motregenen
|
| Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal gemotregend hebben jij zult gemotregend hebben hij zal gemotregend hebben wij zullen gemotregend hebben jullie zullen gemotregend hebben zij zullen gemotregend hebben
|
| Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou motregenen jij zou motregenen hij zou motregenen wij zouden motregenen jullie zouden motregenen zij zouden motregenen
|
| Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou gemotregend hebben jij zou gemotregend hebben hij zou gemotregend hebben wij zouden gemotregend hebben jullie zouden gemotregend hebben zij zouden gemotregend hebben
|
| Gebiedende wijs |
motregen
|
| Aanvoegende wijs |
| motregene |