NL: motorcrossen U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
Voltooid deelwoord |
gemotorcrost
|
Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik motorcros jij motorcrost hij motorcrost wij motorcrossen jullie motorcrossen zij motorcrossen
|
Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb gemotorcrost jij hebt gemotorcrost hij heeft gemotorcrost wij hebben gemotorcrost jullie hebben gemotorcrost zij hebben gemotorcrost
|
Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik motorcroste jij motorcroste hij motorcroste wij motorcrosten jullie motorcrosten zij motorcrosten
|
Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had gemotorcrost jij had gemotorcrost hij had gemotorcrost wij hadden gemotorcrost jullie hadden gemotorcrost zij hadden gemotorcrost
|
Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal motorcrossen jij zult motorcrossen hij zal motorcrossen wij zullen motorcrossen jullie zullen motorcrossen zij zullen motorcrossen
|
Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal gemotorcrost hebben jij zult gemotorcrost hebben hij zal gemotorcrost hebben wij zullen gemotorcrost hebben jullie zullen gemotorcrost hebben zij zullen gemotorcrost hebben
|
Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou motorcrossen jij zou motorcrossen hij zou motorcrossen wij zouden motorcrossen jullie zouden motorcrossen zij zouden motorcrossen
|
Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou gemotorcrost hebben jij zou gemotorcrost hebben hij zou gemotorcrost hebben wij zouden gemotorcrost hebben jullie zouden gemotorcrost hebben zij zouden gemotorcrost hebben
|
Gebiedende wijs |
motorcros
|
Aanvoegende wijs |
motorcrosse |