NL: morphen U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
| Voltooid deelwoord |
gemorpht
|
| Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik morph jij morpht hij morpht wij morphen jullie morphen zij morphen
|
| Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb gemorpht jij hebt gemorpht hij heeft gemorpht wij hebben gemorpht jullie hebben gemorpht zij hebben gemorpht
|
| Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik morphte jij morphte hij morphte wij morphten jullie morphten zij morphten
|
| Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had gemorpht jij had gemorpht hij had gemorpht wij hadden gemorpht jullie hadden gemorpht zij hadden gemorpht
|
| Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal morphen jij zult morphen hij zal morphen wij zullen morphen jullie zullen morphen zij zullen morphen
|
| Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal gemorpht hebben jij zult gemorpht hebben hij zal gemorpht hebben wij zullen gemorpht hebben jullie zullen gemorpht hebben zij zullen gemorpht hebben
|
| Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou morphen jij zou morphen hij zou morphen wij zouden morphen jullie zouden morphen zij zouden morphen
|
| Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou gemorpht hebben jij zou gemorpht hebben hij zou gemorpht hebben wij zouden gemorpht hebben jullie zouden gemorpht hebben zij zouden gemorpht hebben
|
| Gebiedende wijs |
morph
|
| Aanvoegende wijs |
| morphe |