NL: moraliseren U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
Voltooid deelwoord |
gemoraliseerd
|
Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik moraliseer jij moraliseert hij moraliseert wij moraliseren jullie moraliseren zij moraliseren
|
Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb gemoraliseerd jij hebt gemoraliseerd hij heeft gemoraliseerd wij hebben gemoraliseerd jullie hebben gemoraliseerd zij hebben gemoraliseerd
|
Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik moraliseerde jij moraliseerde hij moraliseerde wij moraliseerden jullie moraliseerden zij moraliseerden
|
Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had gemoraliseerd jij had gemoraliseerd hij had gemoraliseerd wij hadden gemoraliseerd jullie hadden gemoraliseerd zij hadden gemoraliseerd
|
Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal moraliseren jij zult moraliseren hij zal moraliseren wij zullen moraliseren jullie zullen moraliseren zij zullen moraliseren
|
Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal gemoraliseerd hebben jij zult gemoraliseerd hebben hij zal gemoraliseerd hebben wij zullen gemoraliseerd hebben jullie zullen gemoraliseerd hebben zij zullen gemoraliseerd hebben
|
Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou moraliseren jij zou moraliseren hij zou moraliseren wij zouden moraliseren jullie zouden moraliseren zij zouden moraliseren
|
Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou gemoraliseerd hebben jij zou gemoraliseerd hebben hij zou gemoraliseerd hebben wij zouden gemoraliseerd hebben jullie zouden gemoraliseerd hebben zij zouden gemoraliseerd hebben
|
Gebiedende wijs |
moraliseer
|
Aanvoegende wijs |
moralisere |