NL: moonwalken U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
Voltooid deelwoord |
gemoonwalkt
|
Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik moonwalk jij moonwalkt hij moonwalkt wij moonwalken jullie moonwalken zij moonwalken
|
Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb gemoonwalkt jij hebt gemoonwalkt hij heeft gemoonwalkt wij hebben gemoonwalkt jullie hebben gemoonwalkt zij hebben gemoonwalkt
|
Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik moonwalkte jij moonwalkte hij moonwalkte wij moonwalkten jullie moonwalkten zij moonwalkten
|
Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had gemoonwalkt jij had gemoonwalkt hij had gemoonwalkt wij hadden gemoonwalkt jullie hadden gemoonwalkt zij hadden gemoonwalkt
|
Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal moonwalken jij zult moonwalken hij zal moonwalken wij zullen moonwalken jullie zullen moonwalken zij zullen moonwalken
|
Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal gemoonwalkt hebben jij zult gemoonwalkt hebben hij zal gemoonwalkt hebben wij zullen gemoonwalkt hebben jullie zullen gemoonwalkt hebben zij zullen gemoonwalkt hebben
|
Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou moonwalken jij zou moonwalken hij zou moonwalken wij zouden moonwalken jullie zouden moonwalken zij zouden moonwalken
|
Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou gemoonwalkt hebben jij zou gemoonwalkt hebben hij zou gemoonwalkt hebben wij zouden gemoonwalkt hebben jullie zouden gemoonwalkt hebben zij zouden gemoonwalkt hebben
|
Gebiedende wijs |
moonwalk
|
Aanvoegende wijs |
moonwalke |