NL: moonlighten U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
| Voltooid deelwoord |
gemoonlight
|
| Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik moonlight jij moonlight hij moonlight wij moonlighten jullie moonlighten zij moonlighten
|
| Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb gemoonlight jij hebt gemoonlight hij heeft gemoonlight wij hebben gemoonlight jullie hebben gemoonlight zij hebben gemoonlight
|
| Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik moonlightte jij moonlightte hij moonlightte wij moonlightten jullie moonlightten zij moonlightten
|
| Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had gemoonlight jij had gemoonlight hij had gemoonlightt wij hadden gemoonlightt jullie hadden gemoonlight zij hadden gemoonlight
|
| Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal moonlighten jij zult moonlighten hij zal moonlighten wij zullen moonlighten jullie zullen moonlighten zij zullen moonlighten
|
| Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal gemoonlight hebben jij zult gemoonlight hebben hij zal gemoonlight hebben wij zullen gemoonlight hebben jullie zullen gemoonlight hebben zij zullen gemoonlight hebben
|
| Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou moonlighten jij zou moonlighten hij zou moonlighten wij zouden moonlighten jullie zouden moonlighten zij zouden moonlighten
|
| Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou gemoonlight hebben jij zou gemoonlight hebben hij zou gemoonlight hebben wij zouden gemoonlight hebben jullie zouden gemoonlight hebben zij zouden gemoonlight hebben
|
| Gebiedende wijs |
moonlight
|
| Aanvoegende wijs |
| moonlighte |