NL: monteren U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
| Voltooid deelwoord |
gemonteerd
|
| Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik monteer jij monteert hij monteert wij monteren jullie monteren zij monteren
|
| Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb gemonteerd jij hebt gemonteerd hij heeft gemonteerd wij hebben gemonteerd jullie hebben gemonteerd zij hebben gemonteerd
|
| Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik monteerde jij monteerde hij monteerde wij monteerden jullie monteerden zij monteerden
|
| Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had gemonteerd jij had gemonteerd hij had gemonteerd wij hadden gemonteerd jullie hadden gemonteerd zij hadden gemonteerd
|
| Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal monteren jij zult monteren hij zal monteren wij zullen monteren jullie zullen monteren zij zullen monteren
|
| Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal gemonteerd hebben jij zult gemonteerd hebben hij zal gemonteerd hebben wij zullen gemonteerd hebben jullie zullen gemonteerd hebben zij zullen gemonteerd hebben
|
| Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou monteren jij zou monteren hij zou monteren wij zouden monteren jullie zouden monteren zij zouden monteren
|
| Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou gemonteerd hebben jij zou gemonteerd hebben hij zou gemonteerd hebben wij zouden gemonteerd hebben jullie zouden gemonteerd hebben zij zouden gemonteerd hebben
|
| Gebiedende wijs |
monteer
|
| Aanvoegende wijs |
| montere |