1. MWB
  2. Werkwoord vervoegen
  3. modifier

Werkwoord vervoegen

Typ een werkwoord in één van de talen NL, DE, EN, ES of FR.

Vervoeg

FR: modifier    Vertaal    Voorbeelden    Synoniemen
Participe Passé
modifié

Indicatif Présent
je modifie
tu modifies
il; elle modifie
nous modifions
vous modifiez
ils; elles modifient

Indicatif Passé Composé
j`ai modifié
tu as modifié
il; elle a modifié
nous avons modifié
vous avez modifié
ils; elles ont modifié

Indicatif Imparfait
je modifiais
tu modifiais
il; elle modifiait
nous modifiions
vous modifiiez
ils; elles modifiaient

Indicatif Plus-Que-Parfait
j`avais modifié
tu avais modifié
il; elle avait modifié
nous avions modifié
vous aviez modifié
ils; elles avaient modifié

Indicatif Passé Simple
je modifiai
tu modifias
il; elle modifia
nous modifiâmes
vous modifiâtes
ils; elles modifièrent

Indicatif Passé Antérieur
j`eus modifié
tu eus modifié
il; elle eut modifié
nous eûmes modifié
vous eûtes modifié
ils; elles eurent modifié

Indicatif Futur Simple
je modifierai
tu modifieras
il; elle modifiera
nous modifierons
vous modifierez
ils; elles modifieront

Indicatif Futur Antérieur
j`aurai modifié
tu auras modifié
il; elle aura modifié
nous aurons modifié
vous aurez modifié
ils; elles auront modifié

Subjonctif Présent
je modifie
tu modifies
il; elle modifie
nous modifiions
vous modifiiez
ils; elles modifient

Subjonctif Passé
j`aie modifié
tu aies modifié
il; elle ait modifié
nous ayons modifié
vous ayez modifié
ils; elles aient modifié

Subjonctif Imparfait
je modifiasse
tu modifiasses
il; elle modifiât
nous modifiassions
vous modifiassiez
ils; elles modifiassent

Subjonctif Plus-Que-Parfait
j`eusse modifié
tu eusses modifié
il; elle eût modifié
nous eussions modifié
vous eussiez modifié
ils; elles eussent modifié

Conditionnel Présent
je modifierais
tu modifierais
il; elle modifierait
nous modifierions
vous modifieriez
ils; elles modifieraient

Conditionnel Passé
j`aurais modifié
tu aurais modifié
il; elle aurait modifié
nous aurions modifié
vous auriez modifié
ils; elles auraient modifié

Impératif Présent
(tu) modifie, (nous) modifions
(vous) modifiez


Voorbeelden

  1. Je modifie le contrat.
    Ik heb me bedacht.
  2. Je modifie la trajectoire.
    Ik verander nu van vector.
  3. Elle modifie l' atmosphère.
    Dat verandert de atmosfeer.
  4. Ça modifie le cerveau?
    Hersengolfvervormer?
  5. Ça modifie ton jugement.
    het beïnvloedt je oordeel.
  6. Je modifie ce dispositif explosif.
    Ik laat' m fotonstraling afgeven.
  7. Je modifie le courant différentiel.
    Ik ga de golfvorm veranderen.
  8. Krypton modifie simplement son orbite.
    Ik zeg je: Krypton verandert slechts zijn baan.
  9. Je modifie son emploi du temps.
    Ik verander haar programma.
  10. Ça modifie un peu nos plans.
    Het verandert de plannen een beetje.

Werkwoorden A tot (en met) Z

Nederlandse werkwoorden


Duitse werkwoorden


Engelse werkwoorden


Franse werkwoorden


Spaanse werkwoorden



Vaakst vervoegd

Hier zie je een overzicht van de 30 vaakst vervoegde werkwoorden voor de vijf talen die we op mijnwoordenboek gebruiken.

Nederlandse werkwoorden

willen verdienen worden zijn vinden bedoelen kunnen houden hebben meten vermelden vertellen varen gelden beantwoorden zeggen bestellen begeleiden updaten reizen bereiden leiden plannen gaan verwijderen stelen bidden besteden denken bellen

Franse werkwoorden

être avoir aller faire pouvoir vouloir venir devoir voir prendre savoir partir connaître recevoir dire mettre finir lire boire choisir envoyer sortir falloir dormir écrire appeler croire manger devenir vivre

Duitse werkwoorden

sein werden haben können mögen gehen wollen müssen essen finden sehen stressen lesen dürfen fahren misten sollen kommen nehmen tun machen geben sprechen lassen helfen laufen arbeiten wohnen schlafen halten

Spaanse werkwoorden

ser sentir tener hacer ver teñir ir estar servir haber poder mentir querer dar fuir saber decir hablar salir empezar volver comer seguir vivir gustar pedir encontrar grillarse latir pensar llamar conocer preferir jugar llegar

Engelse werkwoorden

send read be have spend choose go lead mean hear teach lie think see quit can do build meet take say get run fall fair buy put eat lay make learn wear begin barbecue will give find want know drink work write try