NL: missioneren U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
| Voltooid deelwoord |
gemissioneerd
|
| Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik missioneer jij missioneert hij missioneert wij missioneren jullie missioneren zij missioneren
|
| Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb gemissioneerd jij hebt gemissioneerd hij heeft gemissioneerd wij hebben gemissioneerd jullie hebben gemissioneerd zij hebben gemissioneerd
|
| Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik missioneerde jij missioneerde hij missioneerde wij missioneerden jullie missioneerden zij missioneerden
|
| Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had gemissioneerd jij had gemissioneerd hij had gemissioneerd wij hadden gemissioneerd jullie hadden gemissioneerd zij hadden gemissioneerd
|
| Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal missioneren jij zult missioneren hij zal missioneren wij zullen missioneren jullie zullen missioneren zij zullen missioneren
|
| Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal gemissioneerd hebben jij zult gemissioneerd hebben hij zal gemissioneerd hebben wij zullen gemissioneerd hebben jullie zullen gemissioneerd hebben zij zullen gemissioneerd hebben
|
| Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou missioneren jij zou missioneren hij zou missioneren wij zouden missioneren jullie zouden missioneren zij zouden missioneren
|
| Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou gemissioneerd hebben jij zou gemissioneerd hebben hij zou gemissioneerd hebben wij zouden gemissioneerd hebben jullie zouden gemissioneerd hebben zij zouden gemissioneerd hebben
|
| Gebiedende wijs |
missioneer
|
| Aanvoegende wijs |
| missionere |