NL: misrekenen
U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
| Voltooid deelwoord |
misrekend
|
| Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik misreken
jij misrekent
hij misrekent
wij misrekenen
jullie misrekenen
zij misrekenen
|
| Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb misrekend
jij hebt misrekend
hij heeft misrekend
wij hebben misrekend
jullie hebben misrekend
zij hebben misrekend
|
| Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik misrekende
jij misrekende
hij misrekende
wij misrekenden
jullie misrekenden
zij misrekenden
|
| Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had misrekend
jij had misrekend
hij had misrekend
wij hadden misrekend
jullie hadden misrekend
zij hadden misrekend
|
| Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal misrekenen
jij zult misrekenen
hij zal misrekenen
wij zullen misrekenen
jullie zullen misrekenen
zij zullen misrekenen
|
| Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal misrekend hebben
jij zult misrekend hebben
hij zal misrekend hebben
wij zullen misrekend hebben
jullie zullen misrekend hebben
zij zullen misrekend hebben
|
| Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou misrekenen
jij zou misrekenen
hij zou misrekenen
wij zouden misrekenen
jullie zouden misrekenen
zij zouden misrekenen
|
| Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou misrekend hebben
jij zou misrekend hebben
hij zou misrekend hebben
wij zouden misrekend hebben
jullie zouden misrekend hebben
zij zouden misrekend hebben
|
| Gebiedende wijs |
misreken
|
| Aanvoegende wijs |
| misrekene |
Nederlandse werkwoorden
Duitse werkwoorden
Engelse werkwoorden
Franse werkwoorden
Spaanse werkwoorden