NL: miauwen U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
Voltooid deelwoord |
gemiauwd
|
Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik miauw jij miauwt hij miauwt wij miauwen jullie miauwen zij miauwen
|
Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb gemiauwd jij hebt gemiauwd hij heeft gemiauwd wij hebben gemiauwd jullie hebben gemiauwd zij hebben gemiauwd
|
Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik miauwde jij miauwde hij miauwde wij miauwden jullie miauwden zij miauwden
|
Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had gemiauwd jij had gemiauwd hij had gemiauwd wij hadden gemiauwd jullie hadden gemiauwd zij hadden gemiauwd
|
Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal miauwen jij zult miauwen hij zal miauwen wij zullen miauwen jullie zullen miauwen zij zullen miauwen
|
Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal gemiauwd hebben jij zult gemiauwd hebben hij zal gemiauwd hebben wij zullen gemiauwd hebben jullie zullen gemiauwd hebben zij zullen gemiauwd hebben
|
Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou miauwen jij zou miauwen hij zou miauwen wij zouden miauwen jullie zouden miauwen zij zouden miauwen
|
Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou gemiauwd hebben jij zou gemiauwd hebben hij zou gemiauwd hebben wij zouden gemiauwd hebben jullie zouden gemiauwd hebben zij zouden gemiauwd hebben
|
Gebiedende wijs |
miauw
|
Aanvoegende wijs |
miauwe |