NL: merken U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
| Voltooid deelwoord |
gemerkt
|
| Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik merk jij merkt hij merkt wij merken jullie merken zij merken
|
| Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb gemerkt jij hebt gemerkt hij heeft gemerkt wij hebben gemerkt jullie hebben gemerkt zij hebben gemerkt
|
| Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik merkte jij merkte hij merkte wij merkten jullie merkten zij merkten
|
| Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had gemerkt jij had gemerkt hij had gemerkt wij hadden gemerkt jullie hadden gemerkt zij hadden gemerkt
|
| Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal merken jij zult merken hij zal merken wij zullen merken jullie zullen merken zij zullen merken
|
| Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal gemerkt hebben jij zult gemerkt hebben hij zal gemerkt hebben wij zullen gemerkt hebben jullie zullen gemerkt hebben zij zullen gemerkt hebben
|
| Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou merken jij zou merken hij zou merken wij zouden merken jullie zouden merken zij zouden merken
|
| Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou gemerkt hebben jij zou gemerkt hebben hij zou gemerkt hebben wij zouden gemerkt hebben jullie zouden gemerkt hebben zij zouden gemerkt hebben
|
| Gebiedende wijs |
merk
|
| Aanvoegende wijs |
| merke |