NL: mensendiecken U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
| Voltooid deelwoord |
gemensendieckt
|
| Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik mensendieck jij mensendieckt hij mensendieckt wij mensendiecken jullie mensendiecken zij mensendiecken
|
| Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb gemensendieckt jij hebt gemensendieckt hij heeft gemensendieckt wij hebben gemensendieckt jullie hebben gemensendieckt zij hebben gemensendieckt
|
| Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik mensendieckte jij mensendieckte hij mensendieckte wij mensendieckten jullie mensendieckten zij mensendieckten
|
| Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had gemensendieckt jij had gemensendieckt hij had gemensendieckt wij hadden gemensendieckt jullie hadden gemensendieckt zij hadden gemensendieckt
|
| Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal mensendiecken jij zult mensendiecken hij zal mensendiecken wij zullen mensendiecken jullie zullen mensendiecken zij zullen mensendiecken
|
| Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal gemensendieckt hebben jij zult gemensendieckt hebben hij zal gemensendieckt hebben wij zullen gemensendieckt hebben jullie zullen gemensendieckt hebben zij zullen gemensendieckt hebben
|
| Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou mensendiecken jij zou mensendiecken hij zou mensendiecken wij zouden mensendiecken jullie zouden mensendiecken zij zouden mensendiecken
|
| Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou gemensendieckt hebben jij zou gemensendieckt hebben hij zou gemensendieckt hebben wij zouden gemensendieckt hebben jullie zouden gemensendieckt hebben zij zouden gemensendieckt hebben
|
| Gebiedende wijs |
mensendieck
|
| Aanvoegende wijs |
| mensendiecke |