NL: menen U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
| Voltooid deelwoord |
gemeend
|
| Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik meen jij meent hij meent wij menen jullie menen zij menen
|
| Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb gemeend jij hebt gemeend hij heeft gemeend wij hebben gemeend jullie hebben gemeend zij hebben gemeend
|
| Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik meende jij meende hij meende wij meenden jullie meenden zij meenden
|
| Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had gemeend jij had gemeend hij had gemeend wij hadden gemeend jullie hadden gemeend zij hadden gemeend
|
| Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal menen jij zult menen hij zal menen wij zullen menen jullie zullen menen zij zullen menen
|
| Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal gemeend hebben jij zult gemeend hebben hij zal gemeend hebben wij zullen gemeend hebben jullie zullen gemeend hebben zij zullen gemeend hebben
|
| Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou menen jij zou menen hij zou menen wij zouden menen jullie zouden menen zij zouden menen
|
| Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou gemeend hebben jij zou gemeend hebben hij zou gemeend hebben wij zouden gemeend hebben jullie zouden gemeend hebben zij zouden gemeend hebben
|
| Gebiedende wijs |
meen
|
| Aanvoegende wijs |
| mene |