NL: meezitten U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
| Voltooid deelwoord |
meegezeten
|
| Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik zit mee jij zit mee hij zit mee wij zitten mee jullie zitten mee zij zitten mee
|
| Tegenwoordige tijd, bijzinsvolgorde |
dat ik meezit dat jij meezit dat hij meezit dat wij meezitten dat jullie meezitten dat zij meezitten
|
| Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb meegezeten jij hebt meegezeten hij heeft meegezeten wij hebben meegezeten jullie hebben meegezeten zij hebben meegezeten
|
| Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik zat mee jij zat mee hij zat mee wij zaten mee jullie zaten mee zij zaten mee
|
| Verleden tijd, bijzinsvolgorde |
dat ik meezat dat jij meezat dat hij meezat dat wij meezaten dat jullie meezaten dat zij meezaten
|
| Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had meegezeten jij had meegezeten hij had meegezeten wij hadden meegezeten jullie hadden meegezeten zij hadden meegezeten
|
| Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal meezitten jij zult meezitten hij zal meezitten wij zullen meezitten jullie zullen meezitten zij zullen meezitten
|
| Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal meegezeten hebben jij zult meegezeten hebben hij zal meegezeten hebben wij zullen meegezeten hebben jullie zullen meegezeten hebben zij zullen meegezeten hebben
|
| Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou meezitten jij zou meezitten hij zou meezitten wij zouden meezitten jullie zouden meezitten zij zouden meezitten
|
| Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou meegezeten hebben jij zou meegezeten hebben hij zou meegezeten hebben wij zouden meegezeten hebben jullie zouden meegezeten hebben zij zouden meegezeten hebben
|
| Gebiedende wijs |
zit mee
|
| Aanvoegende wijs |
| meezitte |