NL: meewerken U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
| Voltooid deelwoord |
meegewerkt
|
| Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik werk mee jij werkt mee hij werkt mee wij werken mee jullie werken mee zij werken mee
|
| Tegenwoordige tijd, bijzinsvolgorde |
dat ik meewerk dat jij meewerkt dat hij meewerkt dat wij meewerken dat jullie meewerken dat zij meewerken
|
| Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb meegewerkt jij hebt meegewerkt hij heeft meegewerkt wij hebben meegewerkt jullie hebben meegewerkt zij hebben meegewerkt
|
| Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik werkte mee jij werkte mee hij werkte mee wij werkten mee jullie werkten mee zij werkten mee
|
| Verleden tijd, bijzinsvolgorde |
dat ik meewerkte dat jij meewerkte dat hij meewerkte dat wij meewerkten dat jullie meewerkten dat zij meewerkten
|
| Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had meegewerkt jij had meegewerkt hij had meegewerkt wij hadden meegewerkt jullie hadden meegewerkt zij hadden meegewerkt
|
| Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal meewerken jij zult meewerken hij zal meewerken wij zullen meewerken jullie zullen meewerken zij zullen meewerken
|
| Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal meegewerkt hebben jij zult meegewerkt hebben hij zal meegewerkt hebben wij zullen meegewerkt hebben jullie zullen meegewerkt hebben zij zullen meegewerkt hebben
|
| Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou meewerken jij zou meewerken hij zou meewerken wij zouden meewerken jullie zouden meewerken zij zouden meewerken
|
| Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou meegewerkt hebben jij zou meegewerkt hebben hij zou meegewerkt hebben wij zouden meegewerkt hebben jullie zouden meegewerkt hebben zij zouden meegewerkt hebben
|
| Gebiedende wijs |
werk mee
|
| Aanvoegende wijs |
| meewerke |