NL: meewaaien U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
Voltooid deelwoord |
meegewaaid
|
Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik waai mee jij waait mee hij waait mee wij waaien mee jullie waaien mee zij waaien mee
|
Tegenwoordige tijd, bijzinsvolgorde |
dat ik meewaai dat jij meewaait dat hij meewaait dat wij meewaaien dat jullie meewaaien dat zij meewaaien
|
Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb meegewaaid jij hebt meegewaaid hij heeft meegewaaid wij hebben meegewaaid jullie hebben meegewaaid zij hebben meegewaaid
|
Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik waaide mee jij waaide mee hij waaide mee wij waaiden mee jullie waaiden mee zij waaiden mee
|
Verleden tijd, bijzinsvolgorde |
dat ik meewaaide dat jij meewaaide dat hij meewaaide dat wij meewaaiden dat jullie meewaaiden dat zij meewaaiden
|
Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had meegewaaid jij had meegewaaid hij had meegewaaid wij hadden meegewaaid jullie hadden meegewaaid zij hadden meegewaaid
|
Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal meewaaien jij zult meewaaien hij zal meewaaien wij zullen meewaaien jullie zullen meewaaien zij zullen meewaaien
|
Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal meegewaaid hebben jij zult meegewaaid hebben hij zal meegewaaid hebben wij zullen meegewaaid hebben jullie zullen meegewaaid hebben zij zullen meegewaaid hebben
|
Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou meewaaien jij zou meewaaien hij zou meewaaien wij zouden meewaaien jullie zouden meewaaien zij zouden meewaaien
|
Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou meegewaaid hebben jij zou meegewaaid hebben hij zou meegewaaid hebben wij zouden meegewaaid hebben jullie zouden meegewaaid hebben zij zouden meegewaaid hebben
|
Gebiedende wijs |
waai mee
|
Aanvoegende wijs |
meewaaie |