Werkwoord vervoegen

Typ een werkwoord in één van de talen NL, DE, EN, ES of FR.

Vervoeg

NL: meevaren

U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.

Voltooid deelwoord
meegevaren

Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott)
ik vaar mee
jij vaart mee
hij vaart mee
wij varen mee
jullie varen mee
zij varen mee

Tegenwoordige tijd, bijzinsvolgorde
dat ik meevaar
dat jij meevaart
dat hij meevaart
dat wij meevaren
dat jullie meevaren
dat zij meevaren

Voltooid tegenwoordige tijd (vtt)
ik heb meegevaren
jij hebt meegevaren
hij heeft meegevaren
wij hebben meegevaren
jullie hebben meegevaren
zij hebben meegevaren

Onvoltooid verleden tijd (ovt)
ik voer/vaarde mee
jij voer/vaarde mee
hij voer/vaarde mee
wij voeren/vaarden mee
jullie voeren/vaarden mee
zij voeren/vaarden mee

Verleden tijd, bijzinsvolgorde
dat ik meevoer/meevaarde
dat jij meevoer/meevaarde
dat hij meevoer/meevaarde
dat wij meevoeren/meevaarden
dat jullie meevoeren/meevaarden
dat zij meevoeren/meevaarden

Voltooid verleden tijd (vvt)
ik had meegevaren
jij had meegevaren
hij had meegevaren
wij hadden meegevaren
jullie hadden meegevaren
zij hadden meegevaren

Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt)
ik zal meevaren
jij zult meevaren
hij zal meevaren
wij zullen meevaren
jullie zullen meevaren
zij zullen meevaren

Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt)
ik zal meegevaren hebben
jij zult meegevaren hebben
hij zal meegevaren hebben
wij zullen meegevaren hebben
jullie zullen meegevaren hebben
zij zullen meegevaren hebben

Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt)
ik zou meevaren
jij zou meevaren
hij zou meevaren
wij zouden meevaren
jullie zouden meevaren
zij zouden meevaren

Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt)
ik zou meegevaren hebben
jij zou meegevaren hebben
hij zou meegevaren hebben
wij zouden meegevaren hebben
jullie zouden meegevaren hebben
zij zouden meegevaren hebben

Gebiedende wijs
vaar mee

Aanvoegende wijs
meevare

Voorbeelden

  1. Mogen we meevaren?
    We can race with you?
  2. Ik zou met de stroom meevaren.
    I 'll deal with the flood.
  3. Voor dat zal ik met je meevaren.
    For that I will sail with you.
  4. Laat gewoon alles los en laat je meevaren.
    You just need to let go and go with it.
  5. Kan ik een keer meevaren met de boot?
    Would you ever take me for a trip?
  6. Jij bent prinses, je moet met de koningin meevaren.
    You 're a princess, you must sail with the Queen.
  7. De volgende dat je in de haven bent, mag je meevaren met mijn 28 voeter.
    Next time you 're down at the marina, I 'll let you hop on my 28 footer.

Werkwoorden A tot (en met) Z

Nederlandse werkwoorden


Duitse werkwoorden


Engelse werkwoorden


Franse werkwoorden


Spaanse werkwoorden