Werkwoord vervoegen

Typ een werkwoord in één van de talen NL, DE, EN, ES of FR.

Vervoeg

NL: meespelen

U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.

Voltooid deelwoord
meegespeeld

Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott)
ik speel mee
jij speelt mee
hij speelt mee
wij spelen mee
jullie spelen mee
zij spelen mee

Tegenwoordige tijd, bijzinsvolgorde
dat ik meespeel
dat jij meespeelt
dat hij meespeelt
dat wij meespelen
dat jullie meespelen
dat zij meespelen

Voltooid tegenwoordige tijd (vtt)
ik heb meegespeeld
jij hebt meegespeeld
hij heeft meegespeeld
wij hebben meegespeeld
jullie hebben meegespeeld
zij hebben meegespeeld

Onvoltooid verleden tijd (ovt)
ik speelde mee
jij speelde mee
hij speelde mee
wij speelden mee
jullie speelden mee
zij speelden mee

Verleden tijd, bijzinsvolgorde
dat ik meespeelde
dat jij meespeelde
dat hij meespeelde
dat wij meespeelden
dat jullie meespeelden
dat zij meespeelden

Voltooid verleden tijd (vvt)
ik had meegespeeld
jij had meegespeeld
hij had meegespeeld
wij hadden meegespeeld
jullie hadden meegespeeld
zij hadden meegespeeld

Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt)
ik zal meespelen
jij zult meespelen
hij zal meespelen
wij zullen meespelen
jullie zullen meespelen
zij zullen meespelen

Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt)
ik zal meegespeeld hebben
jij zult meegespeeld hebben
hij zal meegespeeld hebben
wij zullen meegespeeld hebben
jullie zullen meegespeeld hebben
zij zullen meegespeeld hebben

Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt)
ik zou meespelen
jij zou meespelen
hij zou meespelen
wij zouden meespelen
jullie zouden meespelen
zij zouden meespelen

Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt)
ik zou meegespeeld hebben
jij zou meegespeeld hebben
hij zou meegespeeld hebben
wij zouden meegespeeld hebben
jullie zouden meegespeeld hebben
zij zouden meegespeeld hebben

Gebiedende wijs
speel mee

Aanvoegende wijs
meespele

Voorbeelden

  1. Speel mee, broer.
    Play along there, brother.
  2. Alsjeblieft, speel mee.
    [ whispering ] Please, go with it.
  3. Speel mee, Teresa.
    Work with me, Teresa.
  4. Goed, ik speel mee.
    Fine. I 'll play.
  5. Kom op, speel mee!
    Now come on, play along!
  6. Al goed, ik speel mee.
    All right. I 'll play along.
  7. Evan, doe met het speel mee!
    Evan. Get into the game.
  8. Speel mee of ik krijg moeilijkheden.
    Play the part or I 'll get in trouble.
  9. Speel mee, of je bent geiten eten.
    Play along, or you 're goat food.
  10. Meespelen, Sarah.
    play the game, Sarah.

Werkwoorden A tot (en met) Z

Nederlandse werkwoorden


Duitse werkwoorden


Engelse werkwoorden


Franse werkwoorden


Spaanse werkwoorden