NL: meepikken U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
Voltooid deelwoord |
meegepikt
|
Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik pik mee jij pikt mee hij pikt mee wij pikken mee jullie pikken mee zij pikken mee
|
Tegenwoordige tijd, bijzinsvolgorde |
dat ik meepik dat jij meepikt dat hij meepikt dat wij meepikken dat jullie meepikken dat zij meepikken
|
Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb meegepikt jij hebt meegepikt hij heeft meegepikt wij hebben meegepikt jullie hebben meegepikt zij hebben meegepikt
|
Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik pikte mee jij pikte mee hij pikte mee wij pikten mee jullie pikten mee zij pikten mee
|
Verleden tijd, bijzinsvolgorde |
dat ik meepikte dat jij meepikte dat hij meepikte dat wij meepikten dat jullie meepikten dat zij meepikten
|
Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had meegepikt jij had meegepikt hij had meegepikt wij hadden meegepikt jullie hadden meegepikt zij hadden meegepikt
|
Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal meepikken jij zult meepikken hij zal meepikken wij zullen meepikken jullie zullen meepikken zij zullen meepikken
|
Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal meegepikt hebben jij zult meegepikt hebben hij zal meegepikt hebben wij zullen meegepikt hebben jullie zullen meegepikt hebben zij zullen meegepikt hebben
|
Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou meepikken jij zou meepikken hij zou meepikken wij zouden meepikken jullie zouden meepikken zij zouden meepikken
|
Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou meegepikt hebben jij zou meegepikt hebben hij zou meegepikt hebben wij zouden meegepikt hebben jullie zouden meegepikt hebben zij zouden meegepikt hebben
|
Gebiedende wijs |
pik mee
|
Aanvoegende wijs |
meepikke |