NL: marken U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
| Voltooid deelwoord |
gemarkt
|
| Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik mark jij markt hij markt wij marken jullie marken zij marken
|
| Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb gemarkt jij hebt gemarkt hij heeft gemarkt wij hebben gemarkt jullie hebben gemarkt zij hebben gemarkt
|
| Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik markte jij markte hij markte wij markten jullie markten zij markten
|
| Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had gemarkt jij had gemarkt hij had gemarkt wij hadden gemarkt jullie hadden gemarkt zij hadden gemarkt
|
| Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal marken jij zult marken hij zal marken wij zullen marken jullie zullen marken zij zullen marken
|
| Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal gemarkt hebben jij zult gemarkt hebben hij zal gemarkt hebben wij zullen gemarkt hebben jullie zullen gemarkt hebben zij zullen gemarkt hebben
|
| Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou marken jij zou marken hij zou marken wij zouden marken jullie zouden marken zij zouden marken
|
| Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou gemarkt hebben jij zou gemarkt hebben hij zou gemarkt hebben wij zouden gemarkt hebben jullie zouden gemarkt hebben zij zouden gemarkt hebben
|
| Gebiedende wijs |
mark
|
| Aanvoegende wijs |
| marke |