Werkwoord vervoegen

Typ een werkwoord in één van de talen NL, DE, EN, ES of FR.

Vervoeg

NL: manoeuvreren

U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.

Voltooid deelwoord
gemanoeuvreerd

Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott)
ik manoeuvreer
jij manoeuvreert
hij manoeuvreert
wij manoeuvreren
jullie manoeuvreren
zij manoeuvreren

Voltooid tegenwoordige tijd (vtt)
ik heb gemanoeuvreerd
jij hebt gemanoeuvreerd
hij heeft gemanoeuvreerd
wij hebben gemanoeuvreerd
jullie hebben gemanoeuvreerd
zij hebben gemanoeuvreerd

Onvoltooid verleden tijd (ovt)
ik manoeuvreerde
jij manoeuvreerde
hij manoeuvreerde
wij manoeuvreerden
jullie manoeuvreerden
zij manoeuvreerden

Voltooid verleden tijd (vvt)
ik had gemanoeuvreerd
jij had gemanoeuvreerd
hij had gemanoeuvreerd
wij hadden gemanoeuvreerd
jullie hadden gemanoeuvreerd
zij hadden gemanoeuvreerd

Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt)
ik zal manoeuvreren
jij zult manoeuvreren
hij zal manoeuvreren
wij zullen manoeuvreren
jullie zullen manoeuvreren
zij zullen manoeuvreren

Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt)
ik zal gemanoeuvreerd hebben
jij zult gemanoeuvreerd hebben
hij zal gemanoeuvreerd hebben
wij zullen gemanoeuvreerd hebben
jullie zullen gemanoeuvreerd hebben
zij zullen gemanoeuvreerd hebben

Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt)
ik zou manoeuvreren
jij zou manoeuvreren
hij zou manoeuvreren
wij zouden manoeuvreren
jullie zouden manoeuvreren
zij zouden manoeuvreren

Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt)
ik zou gemanoeuvreerd hebben
jij zou gemanoeuvreerd hebben
hij zou gemanoeuvreerd hebben
wij zouden gemanoeuvreerd hebben
jullie zouden gemanoeuvreerd hebben
zij zouden gemanoeuvreerd hebben

Gebiedende wijs
manoeuvreer

Aanvoegende wijs
manoeuvrere

Voorbeelden

  1. Manoeuvreer de afweerschilden terwijl ik de hoofdkanonnen laad!
    Angle the deflector shields while I charge up the main guns!
  2. Weg manoeuvreren.
    maneuvering away.
  3. Ze noemen het manoeuvreren.
    They call it threading.
  4. We kunnen amper manoeuvreren.
    We can barely maneuver.
  5. Windlifter, je kan manoeuvreren.
    Windlifter, you 're clear to maneuver.
  6. We moeten kunnen manoeuvreren.
    We 're going to need room to make adjustments.
  7. Het is lastig manoeuvreren.
    The manoeuvres are extremely difficult.
  8. Vechten zonder manoeuvreren gaat niet.
    We can 't fight them if we don 't maneuver.
  9. Beide auto' s manoeuvreren goed.
    Both cars are jockeying here.
  10. We kunnen niet manoeuvreren van hieruit.
    We can 't maneuver from here.

Werkwoorden A tot (en met) Z

Nederlandse werkwoorden


Duitse werkwoorden


Engelse werkwoorden


Franse werkwoorden


Spaanse werkwoorden