NL: manoeuvreren U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
| Voltooid deelwoord |
gemanoeuvreerd
|
| Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik manoeuvreer jij manoeuvreert hij manoeuvreert wij manoeuvreren jullie manoeuvreren zij manoeuvreren
|
| Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb gemanoeuvreerd jij hebt gemanoeuvreerd hij heeft gemanoeuvreerd wij hebben gemanoeuvreerd jullie hebben gemanoeuvreerd zij hebben gemanoeuvreerd
|
| Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik manoeuvreerde jij manoeuvreerde hij manoeuvreerde wij manoeuvreerden jullie manoeuvreerden zij manoeuvreerden
|
| Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had gemanoeuvreerd jij had gemanoeuvreerd hij had gemanoeuvreerd wij hadden gemanoeuvreerd jullie hadden gemanoeuvreerd zij hadden gemanoeuvreerd
|
| Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal manoeuvreren jij zult manoeuvreren hij zal manoeuvreren wij zullen manoeuvreren jullie zullen manoeuvreren zij zullen manoeuvreren
|
| Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal gemanoeuvreerd hebben jij zult gemanoeuvreerd hebben hij zal gemanoeuvreerd hebben wij zullen gemanoeuvreerd hebben jullie zullen gemanoeuvreerd hebben zij zullen gemanoeuvreerd hebben
|
| Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou manoeuvreren jij zou manoeuvreren hij zou manoeuvreren wij zouden manoeuvreren jullie zouden manoeuvreren zij zouden manoeuvreren
|
| Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou gemanoeuvreerd hebben jij zou gemanoeuvreerd hebben hij zou gemanoeuvreerd hebben wij zouden gemanoeuvreerd hebben jullie zouden gemanoeuvreerd hebben zij zouden gemanoeuvreerd hebben
|
| Gebiedende wijs |
manoeuvreer
|
| Aanvoegende wijs |
| manoeuvrere |