NL: manicuren U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
| Voltooid deelwoord |
gemanicuurd
|
| Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik manicur jij manicurt hij manicurt wij manicuren jullie manicuren zij manicuren
|
| Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb gemanicuurd jij hebt gemanicuurd hij heeft gemanicuurd wij hebben gemanicuurd jullie hebben gemanicuurd zij hebben gemanicuurd
|
| Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik manicuurde jij manicuurde hij manicuurde wij manicuurden jullie manicuurden zij manicuurden
|
| Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had gemanicuurd jij had gemanicuurd hij had gemanicuurd wij hadden gemanicuurd jullie hadden gemanicuurd zij hadden gemanicuurd
|
| Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal manicuren jij zult manicuren hij zal manicuren wij zullen manicuren jullie zullen manicuren zij zullen manicuren
|
| Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal gemanicuurd hebben jij zult gemanicuurd hebben hij zal gemanicuurd hebben wij zullen gemanicuurd hebben jullie zullen gemanicuurd hebben zij zullen gemanicuurd hebben
|
| Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou manicuren jij zou manicuren hij zou manicuren wij zouden manicuren jullie zouden manicuren zij zouden manicuren
|
| Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou gemanicuurd hebben jij zou gemanicuurd hebben hij zou gemanicuurd hebben wij zouden gemanicuurd hebben jullie zouden gemanicuurd hebben zij zouden gemanicuurd hebben
|
| Gebiedende wijs |
manicur
|
| Aanvoegende wijs |
| manicure |